Bij maatschappelijk verantwoord ondernemen hoort transparantie. Een bedrijf kan wel zeggen dat het goede zaken doet, maar samenleving en beleggers willen dat kunnen controleren. Toch zegt de transparantie nog niets over duurzame prestaties.
Onlangs hebben de Vereniging van Beleggers voor Duurzame Ontwikkeling (VBDO) en het ministerie van Economische Zaken hun jaarlijkse ranglijstjes voor transparantste ondernemingen gepubliceerd. Bij de eerste is Philips de winnaar, bij de tweede ABN Amro. Om de verwarring nog groter te maken hebben vorige week het Nivra en de Vereniging van Milieu-accountants hun jaarlijkse prijs voor het beste maatschappelijke dan wel duurzame jaarverslag uitgereikt aan de Rabobank.
Het grote probleem van de transparantielijstjes is dat de mate van transparantie nog wel eens verward wordt met de duurzame of de maatschappelijke prestaties. Zo scoort ABN Amro hoog, maar heeft zijn beleggingsafdeling onlangs nog het Franse olieconcern Total als goede koop aanbevolen. Total is een van de achterblijvers op duurzaamheidsgebied in de oliesector. DSM is een van de weinige bedrijven in de chemiesector die bijzonder open zijn over de dingen die misgaan en hoe ze die oplossen. Maar de paradox daarvan is dat de onderneming daar niet altijd voor gewaardeerd wordt.
Een voordeel van de transparantiemeetlatten is dat ondernemingen een maatschappelijke druk voelen om een verslag te publiceren. Zo probeert Laurus voor de aandeelhoudersvergadering van volgend jaar zijn eerste duurzaamheidsverslag klaar te hebben, omdat het supermarktconcern er tegenop ziet door de VBDO wederom in de aandeelhoudersvergadering gekapitteld te worden voor het ontbreken van zo’n verslag. De VBDO heeft ook toezeggingen gekregen van Numico , Ballast Nedam en Wessanen .
Vorig jaar heeft het ministerie van Economische Zaken de uitkomsten van de Transparantiebenchmark vergezeld laten gaan van een brief naar alle bedrijven afzonderlijk. In die brief zijn de ondernemingen aangesproken op hun positie: koploper, zoekers of bezemwagen. Dit ‘naming’ en ‘shaming’ is toen door een aantal bedrijven niet gewaardeerd, met name omdat het onderzoek naar transparantie nogal beperkt was. Sommige bedrijven zijn toen ten onrechte aan de schandpaal genageld. Dit jaar heeft het ministerie vooraf expliciet aan deze krant laten weten dat er dit jaar van een schandpaal geen sprake is. Piet Sprengers, directeur van de VBDO, snapt deze voorzichtigheid niet. Hij vindt het aanspreken van bedrijven bij een transparantiemeetlat horen. Nederland doet het slechter dan bijvoorbeeld Italië en de Verenigde Staten. Van de 250 grootste bedrijven in de wereld publiceert meer dan de helft een apart verslag over zijn manier van verantwoord ondernemen. Wordt gekeken naar de honderd grootste ondernemingen per land dan spant Japan de kroon met meer dan acht op de tien bedrijven, gevolgd door het Verenigd Koninkrijk met meer dan zeven op de tien. Dat blijkt uit een internationaal onderzoek van KPMG. De VBDO constateert dat zowel de kwantiteit als de kwaliteit van de niet-financiële verslaglegging toeneemt. In 2003 publiceren twaalf beursgenoteerde ondernemingen zo’n verslag. In 2005 zijn dat er twintig. De vereniging kijkt in principe alleen naar beursgenoteerde ondernemingen, maar heeft Rabobank en SNS Reaal wel meegenomen in zijn onderzoek. Omdat de financiële instellingen daar zelf om gevraagd hebben en omdat ze lid zijn van de VBDO. Gegeven hun invloed op de financiële markten via duurzame beleggingsproducten is het een goede aanvulling. In totaal is de lijst van onderzochte ondernemingen bij de VBDO dus 50: 24 van de middelgrote ondernemingen van de midkap en 24 uit de AEX. Heineken publiceert elke twee jaar een duurzaamheidsverslag en doet over 2005 niet mee.
Het onderzoek van EZ en Berenschot neemt 179 in Nederland gevestigde bedrijven onder de loep. Dat varieert van ABN Amro tot Zeeman. Het zal niemand verbazen dat Zeeman nul punten scoort. Op zich is het prijzenswaardig dat EZ zo zijn best doet om ook de notoire achterblijvers op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen te stimuleren daarover te publiceren. Maar als ze er nauwelijks wat aan doen, waarom zouden ze? De bedrijven die in wat genoemd wordt de bezemwagen zitten, voelen nauwelijks de druk van hun klanten of maatschappelijke organisaties om iets aan mvo te doen. De klanten van Zeeman willen vooral goedkoop winkelen.
Dat beursgenoteerde bedrijven steeds meer en beter vertellen over hun mvo-inspanningen is vooral een resultaat van allerlei beloningen die daar tegenover staan. Dat zijn voor een klein deel de internationale en nationale prijzen, die positieve publiciteit opleveren. Voor het grootste deel is de beloning de kans op opname in ethische en duurzame beleggingsfondsen en indices. Hierdoor wordt de onderneming opeens een stuk interessanter voor beleggers.
De verschillen tussen de VBDO en de benchmark van EZ zitten niet alleen in het wel of niet meenemen van niet-beursgenoteerde onderneming. EZ neemt vooral het financiële jaarverslag als uitgangspunt, met de richtlijnen van de Raad van Jaarverslaggeving als basis. De VBDO baseert zijn top-50 op het duurzaamheidsverslag met de internationale verslagleggingsrichtlijnen van het Global Reporting Initiative. Dat levert voor de koplopersgroep met de beursgenoteerde multinationals plaatsverschillen op. TNT staat in de Transparantiebenchmark op nummer 9 en bij de VBDO op nummer 16. Akzo Nobel staat bij EZ op 4 en bij de VBDO op 10. Maar het grootste verschil tussen beide transparantiemeetlatten is toch vooral dat het ministerie zijn inspanning breed spreidt over een groep ondernemingen, waarvan twijfelachtig is of het grootste deel daarvan ooit iets mvo-achtigs zal publiceren en of iemand daarin geïnteresseerd is. De Tweede Kamer wil dat graag, maar effectief is het nauwelijks. De VBDO streeft met zijn meetlat naar een standaardisatie van duurzaamheidsverslaglegging. En daar is op dit moment toch de grootste behoefte aan.
MARLEEN JANSSEN GROESBEEK