(Gepubliceerd in Het Financieele Dagblad van 18 juni 2002).
De GRI-richtlijnen voor duurzaamheidsverslagen richten zich te veel op universeel ‘meetbare’ indicatoren. Het doel van één wereldwijde aanpak verdwijnt uit het zicht, stelt Thom Rutten
Burgers, aandeelhouders en overheden verwachten dat bedrijven meer openheid verschaffen over hun maatschappelijke prestaties. Een van de communicatiemiddelen voor een bedrijf om deze transparantie te bieden is het duurzaamheidsverslag. In 1997 is een mondiaal initiatief gestart om via een wereldwijde stakeholdersdialoog te komen tot een standaard voor duurzaamheidsverslaglegging: het Global Reporting Initiative (GRI). Dat mondde uit in richtlijnen voor duurzaamheidsverslaglegging, die in 2000 voor het eerst gepubliceerd werden.
Begin 2002 is versie twee van de richtlijnen in concept verschenen. In deze versie is een aantal belangrijke wijzigingen aangebracht. Door meer op de inhoud van de verslagen te focussen en minder op het proces om tot een verslag te komen, dreigen de nieuwe richtlijnen het doel – één wereldwijde standaard voor duurzaamheidsverslaglegging – voorbij te schieten.
Het Global Reporting Initiative was destijds een initiatief van het United Nations Environment Program (Unep) en de Coalition for Environmentally Responsible Economies (Ceres). In het GRI nemen tientallen bedrijven, mensenrechtenorganisaties, milieuorganisaties, vakbonden en andere stakeholders vanuit de hele wereld deel.
De GRI-richtlijnen bieden bedrijven een opzet voor de structuur van een duurzaamheidsverslag. Daarnaast beschrijven ze de kwaliteitseisen waar een verslag aan moet voldoen en geven ze een overzicht van indicatoren voor mensen, milieu en winst waarover gerapporteerd moet worden. Dat de richtlijnen in een behoefte voorzien, blijkt uit het grote aantal bedrijven dat reeds van de richtlijnen gebruikmaakt. Bedrijven als British Airways , BT, General Motors , Shell, Siemens en Volvo en in Nederland DSM , Nutreco en Shell hebben bij het opstellen van hun duurzaamheidsverslagen de richtlijnen van het Global Reporting Initiative gebruikt.
De ervaringen van bedrijven, adviseurs, ngo’s, overheden en anderen zijn gebruikt om een conceptversie van de nieuwe richtlijnen op te stellen. Deze zijn begin 2002 gepresenteerd. De belangrijkste wijziging is dat de groslijst van indicatoren uit de eerste versie nu vervangen is door een lijst van ruim vijftig nauwkeurig beschreven kernindicatoren, waarover gerapporteerd moet worden, en vele additionele indicatoren waarover vrijwillig gerapporteerd kan worden.
Het grote probleem van de richtlijnen is dat GRI een standaard wil ontwikkelen die duurzaamheidsverslaglegging op het niveau van financiële verslaglegging brengt. Het is echter de vraag of het wel mogelijk is om een standaard te ontwikkelen die voor alle bedrijven geschikt is. Bij veel maatschappelijke onderwerpen is er vaak meer dan één waarheid. Het steeds gedetailleerder uitwerken van indicatoren schept schijnzekerheid. Meer gegevens geven nog niet meer informatie over hoe duurzaam een onderneming onderneemt.
Daarnaast is een duurzaamheidsverslag een communicatiemiddel waarmee een bedrijf inzicht geeft in de manier waarop het een balans zoekt tussen commerciële belangen en maatschappelijke thema’s. Met een verslag probeert een bedrijf tegemoet te komen aan wensen van zijn stakeholders aangaande transparantie. Voor elk bedrijf betekent dat wat anders. Van een zadenveredelingsbedrijf verwachten stakeholders waarschijnlijk informatie over hoe het bedrijf omgaat met genetisch gemodificeerde organismen en wat de resultaten daarvan zijn. En van een grote financiële instelling wil je als stakeholder uitvoerig weten welke voorwaarden er op ethisch en milieugebied gesteld worden aan investeringsprojecten, maar weer minder wat de uitstoot van de stookketels in bankgebouwen is.
Door steeds meer voor te willen schrijven hoe het moet, maakt het GRI het zichzelf te moeilijk. Voor veel thema’s heeft het GRI geen kwantitatieve indicator kunnen vinden. Dit leidt tot vreemd geformu-leerde indicatoren, vooral bij sociale thema’s. Zo wordt onder het thema ‘gezondheid en veiligheid van de werknemers’ de volgende kernindicator genoemd: ‘beschrijf de activiteiten van de verslagleggende instantie op het gebied van het registreren van en berichten over beroepsongevallen en beroepsziekten en hoe dit zich verhoudt tot de ILO-richtlijn aangaande activiteiten op het gebied van het registreren van en berichten over beroepsongevallen en beroepsziekten’. Een vreemde indicator. Eigenlijk wil je als stakeholder toch vooral weten hoeveel ongelukken er plaatsgevonden hebben, wat de gevolgen qua verzuim waren en hoe een bedrijf op deze resultaten gereageerd heeft. Van de 57 indicatoren wordt er zelfs 22 keer door het GRI niet naar een meetbare grootheid gevraagd.
Op welke thema’s de accenten liggen en over welke specifieke maatschappelijke thema’s een organisatie dient te rapporteren, verschilt van bedrijf tot bedrijf. Een bedrijf kan hier achter komen door zijn stakeholders te raadplegen en voeling te houden met wat er in de maatschappij leeft. Over hoe een bedrijf dit kan doen verwacht je richtlijnen van het GRI. Doordat het GRI indicatoren steeds minutieuzer definieert, worden de richtlijnen vooral dwingender en steeds minder richtinggevend.
Het valt te hopen dat bij de definitieve vaststelling van de GRI-richtlijnen eind deze maand er meer aandacht wordt besteed aan het proces dat een bedrijf in moet gaan om tot een gebalanceerd verslag te komen dat aan de verwachtingen van lokale en internationale stakeholders voldoet. Het GRI dient minder te focussen op een verslag waarin over alle mogelijke indicatoren nauwkeurige informatie wordt gepresenteerd. Het duurzaamheidsverslag dient een communicatiemiddel richting stakeholders te blijven, waarin bedrijven over hun maatschappelijke prestaties en betrokkenheid communiceren.
Thom Rutten is adviseur bij de adviesgroep Duurzaam Ondernemen bij DHV en heeft diverse bedrijven geadviseerd over duurzaamheidsverslaglegging.