In reactie op uw schrijven van 25 juni jl. bied ik u bijgaand de antwoorden aan op de vragen over het milieujaarverslag 2003 van het ministerie van Defensie.
DE STAATSSECRETARIS VAN DEFENSIE,
1. Is het realistisch, gezien de stijging met 0,3% (2002-2003) van het gebruik van duurzame energie (ten opzichte van het energiegebruik onroerende zaken), om ervan uit te gaan dat de doelstellingen omtrent het gebruik van hernieuwbare energie (2002-2004: toename tot tenminste 50%) gehaald worden (antwoord op vraag 5 over de Defensie Milieubeleidsnota 2004, d.d. 24 maart 2004)? (blz. 13)
2. Is het realistisch, gezien de stijging met 0,3% (2002-2003) van het gebruik van duurzame energie (ten opzichte van het energiegebruik onroerende zaken), om ervan uit te gaan dat de doelstelling "75 procent inkoop van groene stroom in 2008" gehaald wordt (antwoord op vraag 7 over de Defensie Milieubeleidsnota 2004)? (blz. 13)
In 2001 heeft Defensie een tweejarig contract afgesloten voor de inkoop van elektriciteit uit hernieuwbare bronnen. In de jaren 2002 en 2003 is conform dit contract voor 20% van het totale elektriciteitsverbruik van Defensie elektriciteit uit hernieuwbare bronnen ingekocht. De geringe stijging van het percentage duurzame energie wordt verklaard uit enige toename van eigen opwekking.
Voor het jaar 2004 is inmiddels contractueel vastgelegd dat 50% van de door Defensie ingekochte elektriciteit duurzaam wordt opgewekt.
De doelstelling van 75% in 2008 lijkt op dit moment nog steeds realistisch. Er zijn geen tekenen van schaarste of prijsopdrijving van duurzaam opgewekte elektriciteit op de markt.
3. Betekent de aparte vermelding van ‘duurzame energie (ten opzichte van energiegebruik onroerende zaken)’ dat het percentage van het totale energieverbruik lager ligt dan 4%? Hoe hoog is het percentage duurzame energie als percentage van het totale energiegebruik? (blz. 14)
Het totaal energieverbruik van Defensie is onderverdeeld in het energieverbruik van de roerende zaken en het energieverbruik van de onroerende zaken. Energieverbruik van roerende zaken bestaat voornamelijk uit brandstofverbruik van voertuigen, schepen en vliegtuigen. In 2003 is de verhouding van het energieverbruik van de roerende zaken en de onroerende zaken 55% respectievelijk 45% van het totale energieverbruik. Dit betekent dat het percentage duurzame energie gerelateerd aan het totale energieverbruik ongeveer 2% is.
4. Is er volgens Defensie een verschil tussen hernieuwbare energie en duurzame energie en kan de regering aangeven op welke van bovenstaande twee termen de door Defensie gehanteerde term ‘groene stroom’ van toepassing is? (blz. 14)
In het Nederlandse beleid staat duurzame energie voor elektriciteit, warmte of brandstof uit hernieuwbare bronnen. De herkomst ervan is onuitputtelijk (bijvoorbeeld wind) of relatief snel vervangbaar (bijvoorbeeld biomassa). In de Europese Richtlijn voor duurzame elektriciteit (Richtlijn 2001/77/EG d.d. 27 september 2001) staan als hernieuwbare bronnen wind, zon, aardwarmte, golfenergie, getijdenenergie, waterkracht, biomassa, stortgas, rioolwaterzuiveringsgas en biogas vernoemd. De laatste vier vallen in Nederland alle onder energie uit biomassa.
Defensie verbruikt elektriciteit uit hernieuwbare bronnen. Dit staat ook bekend onder de naam groene stroom.